Erelid Walter
Rond mijn dertigste jaar was ik lid geworden van een groot aantal besturen in de culturele sector. Het leek mij een goede manier om de eenzaamheid, die mij in die periode van mijn leven regelmatig kwelde wat dragelijker te maken. Ook had ik een redelijk hoge dunk van mijn bestuurderskwaliteiten. Met een beetje geluk, had ik bedacht, zouden deuren voor mij geopend worden die nu hermetisch dicht zaten.
Verder waren het geen al te zware taken die mij wachtten, de besturen kwamen onregelmatig, soms met tussenpozen van enige maanden bijeen en de daar aangesneden brandende kwesties waren vaak in de tussengelegen tijdsspanne als vanzelf tot een oplossing gekomen, zonder enige inspanning van het bestuur.
Maar bij de Nederlandse afdeling van het International Society for Contemporary Music, afgekort de ISCM lag er iets op tafel dat zich niet vanzelf zou oplossen en dus een echte beslissing van het bestuur vergde. Deze beslissing zou dan worden gepresenteerd en misschien doorslaggevend zijn tijdens de algemene vergadering van de ISCM. Kortom: hier moesten we goed over nadenken.
De kwestie zelf was tamelijk overzichtelijk. Enige tijd geleden was de in onze kringen wereldberoemde Griekse componist Iannis Xenakis als erelid voorgedragen bij het hoofdbestuur van de ISCM. Echter, het erelidmaatschap was afgewezen door de algemene vergadering, omdat de Oost-Aziatische delegaties nooit van Xenakis hadden gehoord en die hadden dus tegen gestemd.
Een pijnlijke kwestie, die ons bestuur ertoe bracht dat hele gedoe met ereleden kritisch te bezien.
Was een erelidmaatschap, als beloning voor een vruchtbaar, succesvol en deugdzaam leven niet volstrekt achterhaald? Ons bestuur vond van wel, en een voorstel tot afschaffing was ons wilskrachtig besluit geweest, ware het niet dat een van de leden, het enige permanente lid Walter Maas een vurig voorstander tot handhaving was. Walter’s woord had gezag, hoewel niemand van ons er ooit zeker van was dat woord ook werkelijk te begrijpen.
Walter kwam uit Duitsland maar woonde al geruime tijd in Nederland, eerst illegaal als Joodse onderduiker na de vlucht uit zijn, aan de Fascisten ten prooi gevallen vaderland. Na de oorlog kon hij zich er niet meer toe bewegen terug te keren en besloot, uit erkentelijkheid voor zijn redding, zijn nieuwe vaderland een cultureel centrum te schenken. Zo werd de stichting Gaudeamus geboren, gevestigd in een ruim landhuis in het groene hart van Nederland. Twee maal per jaar organiseerde Walter vanuit dit huis een festival voor nieuwe muziek, waar de componisten hem zeer dankbaar voor waren, maar de rest van de Nederlanders, die alleen bij uitzondering konden worden betrapt op culturele aspiraties bekeken dit initiatief met onbegrip en verbazing.
Walter was echter buitengewoon overtuigd van de waarde van dit cadeau aan zijn redders.
Zijn uitgesproken sanguinisch karakter en zijn minachting voor wat hij noemde De Kleine Menschen, bestaande uit een ieder, die zijn vergezichten niet kon volgen deed de rest. Het lukte Walter om van de stichting Gaudeamus een internationaal bekend muziekcentrum te maken, een van de weinigen die Nederland rijk was.
In de drukte, die dat met zich meebracht was Walter er nooit aan toegekomen om Nederlands te leren, maar omdat hij deze taal beschouwde als een soort Duits dialect, een mening die hij, overigens geheel onbewust deelde met zijn vroegere vervolgers meende hij, dat wanneer hij de door hem verworven Nederlandse woorden maar in de juiste hoeveelheid mengde met zijn moedertaal, hem het van zelf zou lukken de porté van zijn toespraken over te brengen.
Het resultaat was een geheel eigen taal, dat door de omstanders vertederd Nederdiets werd genoemd en dat, behalve door Walter zelf door iemand echt begrepen werd. Want in zijn oude vaderland weigerde hij terug te vallen op het Schillerduits dat hem als kind was geleerd, zodat ook daar niemand hem echt verstond.
Kortom, Walter was een man om rekening mee te houden, maar omdat zijn argumenten slechts bestonden uit steeds driftiger uitgesproken woorden in zijn privé dialect ging het bestuur niet overstag: degene die het bestuur zou vertegenwoordigen bij het eerstvolgende internationale congres zou voor afschaffing van het erelidmaatschap moeten pleiten.
Omdat niemand van het bestuur gelegenheid of zin had om af te reizen naar Aarhus in het verre Denemarken en ik rond die tijd toch niet iets speciaals te doen had viel mij de eer te beurt om daar de Nederlandse afdeling van de ISCM te vertegenwoordigen.
Dat was niet onaangenaam: Aarhus bleek een rustig stadje met een prachtig concerthuis waarin zich verschillende, in gezellige Deense kleuren geschilderde zalen bevonden. De afgevaardigden werden ondergebracht in een hotel, waar men in een poging de mensheid te verheffen in de bar alleen niet-alcoholische dranken serveerde. De specialiteit van het hotel was wijn zonder alcohol. Gelukkig bevond zich schuin tegenover het hotel een kroeg, waar men een fantastisch zwaar Deens bier schonk. Wellicht daardoor waren de meeste afgevaardigden van de verschillende landen meestal in die bar te vinden, wat de gezelligheid zeer ten goede kwam, hoewel het niveau van de communicatie ergens wel hoger had gekund.
Zodoende was het in een opperbeste stemming dat ik aan de vergadering begon, waar ik in ieder geval bij moest zijn om daar, op heldere toon ons standpunt inzake de ereleden naar voren te brengen.
De voorzitter der vergadering was de Duitse cellist Siegfried Palm. Het was een kolossale man, zowel van voorkomen als van muzikale reputatie. Bijna iedere componist van naam had wel een werk hunner handen aan hem opgedragen, en zijn voortreffelijkheid op de cello was legendarisch. Uiterlijk bestond hij uit een berg van vlees, minstens even diep als breed, met daarop een hoofd, waarvan de massiviteit nog werd verhevigd door een volle baard.
Nadat hij de vergadering had geopend kwamen de mededelingen. Dat was niets bijzonders in een vergadering wist ik, zodat ik mij begon voor te bereiden op het straks af te leggen standpunt van mijn bestuur. Enigszins zenuwachtig was ik wel, ik twijfelde of het mij zou lukken om rustig en in correct Engels de goede argumenten naar voren te brengen. Wij waren tegen ereleden, dat was duidelijk, maar waarom ook al weer? Terwijl ik een aantal argumenten uit mijn hoofd begon te leren werd de vergadering plots rumoerig: er was een onverwachte zaak ter tafel gekomen.
Siegfried Palm las met volle stem een voorstel voor van de Oostenrijkse delegatie: zij had de eer en het genoegen Walter Maas voor te stellen voor het erelidmaatschap van de ISCM.
Even was ik perplex: Walter was, zodra het hem duidelijk was dat wij hem niet zouden voordragen naar een delegatie gestapt waarvan hij wist dat ze hem niets zouden weigeren. Waarschijnlijk was zijn weerzin tegen een Wiedergutmachungsangebod gericht aan de Duitse delegatie te groot geweest, zodat, als goede tweede de Oostenrijkers er aan moesten geloven.
Siegfried keek in het rond er vroeg, of er nog commentaar uit de vergadering kwam. De Oostenrijkse delegatie bleek niet aanwezig en de rest hield zich stil zodat de voorzitter tot stemming wilde overgaan. Toen echter viel zijn blik op Walter, die nu eenmaal gewend was overal, uitgenodigd of niet naar binnen te wandelen wanneer daar iets te horen was dat hem interesseerde. Siegfried verzocht Walter de vergadering te verlaten, wat hij na enig aandringen deed. ‘Ga in het restaurant op de eerste verdieping wachten, Walter’ riep ik hem na om de gênante vertoning te helpen oplossen, ‘ik kom je halen wanneer wij klaar zijn’
Nadat Walter was vertrokken besloot Siegfried resoluut tot stemming over te gaan. De stembriefjes werden uitgedeeld en snel weer opgehaald door een jonge dame, die de stapel vervolgens bij de secretaris van het hoofdbestuur neerlegde. Deze nam een blaadje papier en begon ijverig te turven. Daarna gaf hij het blaadje aan Palm die er enige tijd zorgelijk naar keek. Maar tenslotte vermande hij zich en wende zich tot de vergadering: het voorstel van de afwezige Oostenrijkers was afgewezen.
Direct daarop kondigde hij een korte pauze aan.
Ik besloot hiervan gebruik te maken door Walter op te halen, maar er liep een lange man van middelbare leeftijd op mij af. ”Dit is allemaal jou schuld’ beet hij me toe, ‘ je hebt niets gezegd, de helft van die oetlullen hier weten niet eens wie Walter Maas is’ . Ik bracht naar voren dat het een voorstel was van de Oostenrijkers en dat die hun eigen voorstel hadden moeten verdedigen, maar de man liep al weer boos door om zijn mening aan de andere leden te ventileren; alras begin ik mij steeds ongemakkelijker te voelen. ‘Doe iets, kom in actie’ hoorde ik om mij heen. De lange man stond bij de tafel waarachter Siegfried nog altijd moedeloos naar het blaadje papier met de onverbiddelijke uitslag keek, en praatte op hem in. Hij bleek de afgevaardigde van Israël.
Om de situatie niet tot een internationaal conflict te laten uitdijen liep ik naar Siegfried haalde extra adem en zei ‘ meneer Palm, deze uitslag is onaanvaardbaar voor de Nederlandse delegatie’ Wat de draagwijdte van deze woorden waren was voor mij onduidelijk: ik nam aan dat het Nederlandse leger niet morgenvroeg tot de aanval zou overgaan, maar zowaar reageerde Palm alsof hij onder de indruk was. ‘Dit was een proefstemming’ zei hij’ na de pauze zeggen we allebei wat over Walter en stemmen nog eens. Dan komt het helemaal goed’
Toen de gedelegeerden teruggekeerd waren van hun koffie ging Palm meteen aan het werk ‘kijk’ zei hij, ‘vele jonge gedelegeerden kennen Walter Maas niet, maar je ziet hem overal. In elk festival zie je die kleine man lopen. Hij heeft zijn leven gegeven voor de nieuwe muziek, en je komt hem overal tegen’ Daarna knikte hij naar mij om daar nog het doorslaggevende argument aan toe te voegen.’Na deze emotionele woorden van de heer Palm acht ik het gepast nog wat feiten over Walter Maas en zijn stichting Gaudeamus te geven’ begon ik, mij pijnlijk bewust van het feit dat ik over de geschiedenis van de stichting bijna niets paraat had. Toch lukte het mij, al improviserend het belang van Gaudeamus te schilderen voor Nederland en de voorbije generatie componisten.’Vraag het aan Boulez, vraag het aan Stockhausen, zij zullen u zeggen wie Walter Maas is’ besloot ik mijn toespraak waar ik zelf zowaar door ontroerd werd. Siegfried liet opnieuw de stembriefjes rondbrengen.
De uitslag was deze keer positief, de delegatieleden hadden begrepen dat ze gewoon ja moesten stemmen en hadden dat zonder morren gedaan.
Ik mocht Walter gaan halen om zijn hoofdprijs in ontvangst te nemen en na een triomfantelijke blik geworpen te hebben naar de Israëlische delegatieleden liep ik zo snel mogelijk naar het restaurant, waar Walter zich al een tijd zat te verbijten van ongeduld.
‘Wie heeft tegen gestemd’ snauwde hij terwijl we met de lift weer naar boven gingen.
Ik mompelde iets ontwijkends en toen waren we er. Walter trad de vergaderzaal binnen en werd door Siegfried Palm tegemoet gelopen, terwijl de afgevaardigden iets van een warm applaus produceerden. De bedoeling was, dat hij daarna met een dankbaar gezicht weer op zijn plek zou gaan zitten maar Walter kuierde naar voren en nam het woord. Ik verwachtte een dankwoord, maar er gebeurde iets anders.
Walter bleek van zijn privé koeterwaals ook nog een Engelse versie in de aanbieding te hebben die hij besloten had in te zetten om een betoog af te steken over de toekomst van zijn stichting Gaudeamus wanneer hij er niet meer was. Per slot was hij oud en al een aantal malen geopereerd. Althans dat was mijn welwillende samenvatting van de regen aan onsamenhangende zinnen, die Walter begon te produceren, verdwaald als hij was in het labyrint dat resulteerde uit de toevoeging van nog een taal aan zijn Nederdiets.
Maar plots viel mij op, dat zijn houding veranderde. Zijn altijd wat troebele blik verhardde en zijn ogen keken nu vol pijn de zaal in, als de ogen van een gewond roofdier. Of was het haat? Ik twijfelde.
Walter sprak over zijn ouders. Beiden waren in de oorlog vermoord en Walter wilde hen eren met een nieuwe stichting, door hem persoonlijk op te richten. De Maas-Nathan stichting. Zijn erelidmaatschap van de ISCM was hiervoor een eerste stap. Hijzelf had niet lang meer te leven, voordat hij zich bij zijn ouders zou voegen moest deze stichting er komen. Daarna was zijn levenswerk voltooid.
Walter zweeg. Het misschien door hem gehoopte applaus bleef uit. Waarschijnlijk hadden de meeste afgevaardigden hem niet kunnen verstaan, en men vond het langzamerhand tijd de vergadering voort te zetten. Daarna een lekker biertje in onze favoriete bar.
Walter ging zitten en keek voor zich uit. Langzaam gleed het verdriet uit zijn ogen en kreeg zijn blik weer die troebele glans waardoor het was alsof hij naar je keek zonder je te zien.
Het bier heette Carlsberg Elephant. Na de vergadering vroeg ik Walter mee te gaan maar hij keek mij niet begrijpend aan. Walter dronk alleen Duits bier.
Peter-Jan Wagemans